55V - sept 2021

De Boodschappen

De Brieven

Op 14 oktober 1958 schreef pater Frehe o.p. aan enige priesters het volgende:

Zeereerwaarde Heer ss.tt. Gaarne melden wij u een merkwaardige gebeurtenis i.v.m. de Vrouwe van alle Volkeren. Op Aswoensdag, 19 februari van dit jaar, bezocht ons I.P. en overhandigde ons een brief die met lakstempels was verzegeld. Deze brief bevatte volgens haar een voorspelling van de Vrouwe, welke voorspelling wij echter dan pas mochten vernemen als ze vervuld zou zijn. We hebben deze verzegelde brief toen heel zorgvuldig opgeborgen. We merken nog op dat we er absoluut zeker van zijn dat I.P. over deze voorspelling en nog minder over de inhoud daarvan met niemand, ook niet met haar zusters, heeft gesproken, derhalve alleen ondergetekende wist er iets van. In de loop van de komende acht maanden informeerden wij nu en dan of de voorspelling nog niet was uitgekomen. Ze reageerde hierop steeds met een ontkennend hoofdschudden of met een eenvoudig ‘neen’. Op de sterfdag van de paus echter belde ze ons op en vroeg ons te mogen spreken. We ontvingen haar en toen deelde ze mee, dat de voorspelling was uitgekomen en dat wij deze dus nu mochten vernemen. Onmiddellijk daarop vroeg ze: “Waar is die brief, u weet wel, met die lakken er op?” Nu herinnerde ik me wel die brief, maar niet precies de plaats waar ik ze zo goed had opgeborgen en begon dus in verschillende laden te zoeken, doch zonder succes. Opeens verbleekte ze en zei ernstig: “U hebt toch, hoop ik, die brief niet weggedaan of verloren?” Ik poogde haar gerust te stellen en moest onderwijl een opmerking over gebrek aan accuratesse incasseren. Eindelijk kwam de met lakstempels verzegelde brief te voorschijn uit een lade, waarin ze bijna acht maanden onaangeroerd had gelegen. We wilden toen deze brief openen, maar ze vroeg nadrukkelijk om dit niet te doen, doch deze verzegelde brief zo spoedig mogelijk op te zenden naar de sacrista in Rome, wat inmiddels gebeurd is. “Maar”, zo vroegen wij, “hoe komen wij dan de authentieke voorspelling te weten?” Ze antwoordde: “Die komt u te weten, want ik heb de doorslag daarvan, die natuurlijk precies dezelfde is, bewaard en bij me.” Een getrouw afschrift van deze doorslag vindt u ingesloten. Verder commentaar laten we aan uzelf over. W.g. pater J. Frehe.

Brief die de zieneres Ida Peerdeman schreef aan pater Frehe, haar leidsman,

naar aanleiding van de boodschap van 31 mei 1957

2 juni 1957 Aan mijn leidsman. Mag ik U a.u.b. even vertellen dat ik niet slapen kan en steeds maar moet denken aan die mooie boodschap van 31 Mei. Ik ben zo bang dat U me sentimenteel vindt, maar ik moet en wil er over praten. Steeds weer opnieuw zou ik het aan iedereen vertellen hoe mooi alles was. Dit zal ik mijn hele leven niet meer vergeten al word ik nog zo oud, wat ik nu niet meer hoop. Ik hechtte zo aan het leven en kon kwaad worden als iemand zei dat ze graag dood ging. Dat vond ik abnormaal. Maar nu. . . ik zie er helemaal niet meer tegenop en zou het wel aan alle mensen willen vertellen en toe roepen: wees niet meer bang om dood te gaan, er wacht U allen iets zo moois, zo reins, zo heerlijk, ‘t is niet te beschrijven. Zeg niet: dat is goedkoop zeggen, want ik kan me nu de Apostel Paulus voorstellen die gezegd heeft: “geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord.” Geloof me a.u.b., het was “hemels” in een woord, wat de Vrouwe van alle volkeren maar even heeft laten zien toen Zij zei: “Heus, het is de moeite waard om de wereld te verlaten. Gij moet toch allen komen in de hemel.” Toen was het alsof Zij een sluier weghaalde, terwijl Ze zelf in een oneindige diepte staat. Ze liet me die heerlijkheid even zien en toen ging de sluier er weer voor. Maar dat moment is voldoende geweest om U en alle mensen te zeggen: laten we proberen daar te komen, met Gods hulp. Ik kan er niet over uitgedacht komen maar ben zó bang dat ik straks weer - doordat alles weer gewoon gaat draaien – niet dit meer zo goed zal kunnen vertellen. Je moet dan weer met beide benen op de grond staan. U weet, familieleven, meeleven met allen, belangstellen in hun dingen. Naar N., daar alle zorg aan besteden en uitgaan, wandelen enz., die eist dan volkomen mijn concentratie. Verder thuis, radio, televisie. Ik ben dol geweest op film en nu dat ik toneelstukken zie, vind ik dat fijn. Maar ik moet U zeggen, het doet me nu niets meer. Maar straks? Je moet toch doorleven en voor anderen doen alsof alles weer gewoon is. En daarom wil ik U dit alles deze nacht schrijven. Het begon al zo mooi. Ik zie altijd het licht komen eerst. Maar ook dit keer was het licht heel anders. En het was net alsof ik daarin een lichte gestalte mee zag zweven. Ik moet U wel vertellen dat ik me doodschrok hoor, toen dat licht kwam. Ik zat n.l. met dat gewetensconflict, U te gehoorzamen en de stem van de Vrouwe die mij bevolen had, Haar zin te doen die dag. Ze ging, het licht, heel langzaam langs het altaar en bij het Jozef-altaar was het net of het even stil stond. Ik vond dat zo mooi. Ook was het eigenaardig dit keer dat de Vrouwe af en toe zich verplaatste. Ze stond ook meer naar voren als de eerste keer in de kapel. Ze kwam af en toe zo dicht bij me dat ik een keer de bekoring kreeg om Haar aan te raken, maar durfde niet. Dat was toen Ze het over dat para had. ‘t Was net alsof Ze me goed liet zien dat Ze echt een mens was, zoals U en ik, maar dan natuurlijk is Zij een en al reinheid en mooi. Maar ik hoop dat U me begrijpt. Haar lichaam is ook doorzichtig zou ik bijna zeggen. Ze was zo mooi... en Haar stem klonk zo duidelijk en af en toe zo droevig keek Ze en dan weer meewarig en medelijdend, net als een mens. Toen pater K. daar kwam storen bij de mensen, hij wilde de mensen toch weg hebben, richtte de Vrouwe zich helemaal op, glimlachte tegen mij, alsof Ze wilde zeggen: laat ze daar maar even ruzie maken, wij gaan door. Ze trok ook zo’n, als ik het zo oneerbiedig uit mag drukken - een guitig gezicht erbij. En de Vrouwe begon toen veel harder en duidelijker te spreken, zodat ik Haar dat nagedaan schijn te hebben. Dit vertelden mij later een paar Heren die erbij waren. Beste Pater, ik ben er vol van, neem me a.u.b. niet kwalijk en vind me niet overdreven. ‘t Was zo eigenaardig, toen Ze begon te zeggen: “bid het gebed”, begon Ze zelf het te bidden, heel zacht en zeer devoot. O Pater, als de mensen en priesters vooral, dat hadden kunnen en mogen zien, dat was zo mooi, hoe innig en mooi Ze bad. Maar het was typisch, Ze zei: “Moge de Vrouwe van alle volkeren, die eens Maria was, Uw voorspreekster zijn. Amen.” Ik hoorde Haar dat woordje Uw zeggen, in plaats van onze en werd daardoor schijnbaar in de war gebracht. Ik zelf ben er heel zeker van dat ik het na zei, maar een paar omstanders beweerden dit niet gehoord te hebben. Het kan zijn omdat ik het heel zacht heb moeten bidden. Ze konden me daarbij bijna niet verstaan, vertelden ze. Dat Ze zei “Uw voorspreekster” kwam Ze met Haar hoofd naar voren en keek me heel diep aan. Vreemd niet? En dat moet ik U ook nog vertellen. Als de Vrouwe “Heer Jezus Christus” zegt. . . dat is zo mooi. . . dan buigt Ze zo eenvoudig en innig kan ik wel zeggen Haar hoofd, ook als Ze het over “de Heer” heeft. Je wordt er diep ontroerd van als je dat ziet. En dan krijg je het gevoel dat “de Heer” iets geweldigs, machtigs is. En hoe nederig de Vrouwe is, als Ze het over Hem heeft. Wat zijn wij dan slordig in ons bidden enz. Ik zal proberen steeds beter te leren bidden en vraag dat ook steeds. Vooral met aandacht, want het is een belediging om er zo slordig overheen te gaan. Wat moet “de Heer” toch een geduld met ons hebben. Toen de Vrouwe het woord “Parakleet” uitsprak, dacht ik aan een kleed. Ik dacht, wat is dat nu, een kleed dat para is? En toen Ze begon van: “Hij is het zout, Hij is het water” enz. wist ik er geen eind aan en dacht: dat is toch wel raar. Ik schudde mijn hoofd maar tegen de Vrouwe en heb een gezicht moeten trekken dat ik het niet begreep (ook dit hebben omstanders gezien). Ik wilde Haar dit duidelijk maken en kon Haar toch niet in de rede vallen en zeggen dat ik er nu niets, maar dan ook niets meer van begreep. Maar ineens glimlachte de Vrouwe en trok een komisch gezicht tegen mij en maakte een beweging met haar handen, naar de verte - omstanders - maar het leek me meer naar de verte, terwijl Ze zei: “gij weet wat de Vrouwe bedoelt.” Maar, Pater, dat Ze zei: “Hij is het zout” enz. dat was zo prachtig om te zien, ik ben jammer genoeg niet in staat dit alles weer te geven. Had ik de macht maar om te schrijven. Maar U moet het maar met mijn onbeholpen uitleg doen en ik hoop dat U het niet raar vindt. Ook dat gedeelte van “vrije wil” dat was ook zo eigenaardig. Toen de Vrouwe zei: “Hij heeft de Vrouwe v.a.V. doorstraald met Zijn kracht” enz. was het alsof het licht wat uit Haar handen straalt en Haar omgeeft ineens veel feller werd. Het was net alsof even een koplamp (vergeef me de oneerbiedige uitdrukking daarvoor, maar ik kan het niet anders uitleggen) door Haar heen kwam. Toen Zij zei: “Verspreid dan het gebed” enz. werd Ze “dwingender” ik kan het niet anders uitleggen. Als Ze zegt “wees niet bevreesd”, dat vind ik zo fijn van Haar, ik zeg nooit iets daarover tegen Haar, maar Ze schijnt dat heel goed te weten, dat ik een bange haas altijd ben en ik de laatste tijd (vergeef het me, het is niet mooi van mij) als de dood zo bang was voor U. Maar nu niet meer, na deze boodschap is die angst weg. Wie me ook aanvalt, ik zal ze staan. Ja, Pater, dat zeg ik nu nog, ik hoop dat die kracht me a.u.b. niet meer ontnomen wordt. Ik wil U nog vertellen dat, toen Ze zich verplaatste, ook de schapen achter Haar aan gingen. Ik zie die schapen echt zoals op een weiland. De dikke wol ligt erop. Het is gewoon een kudde schapen, een leuk gezicht dat gewemel om Haar heen. Het kruis staat altijd achter Haar. Pater, het is voor U allen niet te geloven en wat heb ik gebeden het laatste jaar, dat de Vrouwe U allen het toch een keertje zo laat zien, zoals ik Haar mag zien, maar helaas, het is weer niet gebeurd. Ik kan er ook niets aan doen. Ze heeft me bevolen het alles de Bisschop te zeggen. Ook aan de Heilige Vader, maar toen dacht ik: Vrouwe, hoe kunt U zoiets zeggen, U weet toch maar al te goed dat dat nooit gebeurt. Dat gaat dan als een flits door je hoofd. Want het is eigenaardig, maar m’n gedachten werken evengoed door. Ik reageer gewoon intussen alsof ik met iemand aan het spreken ben. U weet, dan denk je ook intussen, b.v. hoe kan dat nou of zoiets. En dat is bij de boodschappen ook. Ook hoorde ik dat tumult daar achter mij heel goed. Maar het is typisch, Pater, het raakt me niet en brengt me niet in de war. Dan is het of je werkelijk met de Vrouwe een bent en alleen met Haar. Van alle boodschappen geloof ik dat deze me het meest gepakt heeft en altijd zal bijblijven. U moet het niet raar van me vinden, maar ik ben - plat uitgedrukt - in de zevende hemel. Ik kan U wel zeggen, toen die sluier weggehaald werd, was ik in een heel andere soort toestand. Een toestand zo verheerlijkt, mag ik het zeggen? “hemels”. Vindt U me a.u.b. niet arrogant of zoiets. Het is de eerlijke waarheid. Ik kan er niet over uitgepraat komen en nogmaals ik zou het iedereen willen vertellen. Het laatste was ook zo mooi. Toen Ze het had over dat stukje brood enz. Pater, dat hadden de priesters moeten zien. Wat jammer. Ik krijg nu een ontzettende hoogachting voor ze. Niet dat ik dat niet had hoor, maar U begrijpt me wel. Wat mag U blij zijn, priester te zijn. Heb er maar nooit geen spijt van. Het offer is het waard. Ik zou zo graag willen weten, hoe kan ik me nu nog een beetje nuttig maken? Ik wil wat doen. Voordat de Vrouwe heenging, was het zo mooi, Ze keek me zo lief aan. Beter kan ik het niet uitdrukken en toch kreeg ik een ontzettende weemoed over me en dacht nu laat Ze me weer alleen. Maar dat mag ik eigenlijk niet zeggen. Maar U weet niet wat ik de laatste tijd heb doorgemaakt. Die verlatenheid en spanning het was bijna niet meer uit te houden. Dan dat gewetensconflict op de dag zelf. Ik was bang dat de Vrouwe en U me laf zou vinden en U me ongehoorzaam, wat moest ik doen. Ik heb maar gezegd: “Vrouwe, ik zal nu doen wat U vraagt, maar ik weet dat het ongehoorzaam is.” Zelfs de laatste minuten voordat ik de kerk inging stond ik nog in doodsangst, wel doen, niet doen. G. zei: “Vooruit, niet zeuren, we gaan terug naar huis, dat heen en weer gezeur van jou, wel de kerk in en niet.” En toen weet ik niet wat het was, er kwam als het ware een soort wind of kracht achter mij en ik stond op de trappen van de kerk voor ik het wist. Even nog zei ik: “gaan jullie a.u.b. eerst.” Ze deden dat en ik naar binnen. Toen heb ik gebeden, samen met de mensen en ik zei maar steeds: “Vrouwe nu heb ik gedaan wat U wilde vandaag, help me nu a.u.b. en geef deze mensen die hier zo vurig bidden toch a.u.b. iets. Ik weet niet wat, laat U a.u.b. aan hun zien of zoiets, maar doe a.u.b. wat voor ze. Het was stichtend om te zien en horen hoe devoot de mensen lagen te bidden, ik werd er ontroerd van. Ik vraag U, mag ik nu, als ik in de gelegenheid ben, donderdags de rozenkrans mee gaan bidden of voorbidden? Met het gebed van Haar, tussen elk tientje? Ik was er zo door gesticht, toen ik die mensen hoorde. Wat zal de Vrouwe mij toch een lafaard vinden, dat ik zo braaf maar ja en amen zeg altijd als U me iets bevolen hebt. Neemt U het me a.u.b. niet kwalijk en beschouw dit als niet gezegd. Ik heb er spijt van. Maar ik dacht dan dikwijls later, wat ben ik weer slap en bang. Moet ik toch niet meer Haar zin doen? Nogmaals neem het me niet kwalijk. Wat kan ik nog meer van Haar vertellen? Ik wil dat U zo veel mogelijk weet over alles ziet u. En ben maar bang dat ik later wat zal vergeten. Daarom is het misschien wel wat uitgebreid. Ik hoop niet dat U het erg vindt. Op het ogenblik interesseert niets van de wereld me meer, maar dat zal natuurlijk weer veranderen, je bent maar een “klein mensje” hoor. Maar ik ben toch blij, dat ik U dit alles op papier gezet heb. Ik zal dit alles nooit meer vergeten. Wat had ik dit alles graag onze Bisschop persoonlijk verteld, want dat papier is zo koud. Zo iets moois kan je eigenlijk niet op papier mooi maken. Ik ben maar bang dat ik het niet goed heb weergegeven, maar hoop dat de Vrouwe van alle volkeren nu over mij tevreden is. Ik zal blijven vechten voor Haar zaak en blijven bidden, beter hoop ik en vuriger dan ooit, dat Haar zaak spoedig een goed einde mag krijgen. Het kan niet anders, Zij heeft het gezegd. Maar U weet, we hebben met mensen te doen helaas. Kon ik hun maar overtuigen en liet de Vrouwe ze maar alles zien, dan zouden ze Haar zo dankbaar zijn. Maar helaas dat ligt niet in onze handen, maar in de Hare. O ja, dat moet ik nog vlug even vertellen: toen de Vrouwe het had over “het wonder van elke dag” dat was zo prachtig, maar toen Ze zei: “neen volkeren, niet een gedachte”, werd Ze (mag ik het zo oneerbiedig uitdrukken?) heftig. Het was alsof Ze protesteerde tegen iets in de verte. Want Ze keek, alsof Ze over een mensenmassa heen keek. Dat was zo mooi. Maar ik houd nu op, want U zult wel moe van me worden. Ik heb dit alles naar waarheid verteld en ben bereid hiervoor en hierover een eed af te leggen en blijf vechten en bidden voor Haar eer en titel, die de Heer, zoals Ze zelf zegt, Haar zo graag in de wereld geeft. Moge de Vrouwe van alle volkeren dan onze voorspreekster zijn.

Brief die de zieneres Ida Peerdeman schreef op 21 juni 1958 aan pater Frehe,

haar leidsman, naar aanleiding van de boodschap van 31 mei 1958

Beste Pater Frehe, Het is nu al weer drie weken geleden vandaag, dat ik het grote gebeuren mee mocht maken. Ik geloof dat ik elke week ‘s zaterdags er aan zal denken en de weken zal tellen. Het is me eerder niet mogelijk geweest om een betere, juistere verklaring hiervan weer te geven. Hoe is het mogelijk. Maar nu vandaag wil ik toch proberen u wat beter er over in te lichten en vooral om er nog eens over te praten en te vertellen. Pater, het was zo iets geweldigs, zonder overdrijving. Toen ik in het begin neerknielde, u weet, toen zag ik niemand, maar toch durf ik beweren, dat er iemand was. Maar niet de Vrouwe. Maar denk er om, ik zag niets hoor. Het was voor mij alleen maar het gevoel dat er iemand was, die ontzaglijk machtig, groots, zuiver, ja wat al niet meer was. Het is zo moeilijk uit te leggen. En toch voel ik het als mijn plicht dit te doen om u een juistere blik te geven. Er klonk me toen ik neerknielde een hoge fijne muziek in de oren, de kamer was geheel gevuld van licht. Het straalde zo erg dat ik mijn handen op de borst gevouwen moet hebben en diep voorover heb moeten buigen. Ik durfde en kon er niet in kijken in het begin. Maar ineens heb ik gekeken en kreeg zo’n hemels, bovennatuurlijk gevoel over mij. Dat alles was veel en veel sterker dan verleden jaar. Als ik er aan terugdenk ben ik nog steeds diep ontroerd. En vergeef mij: het is zo moeilijk om je met de gewone dagelijkse dingen bezig te houden. Maar ik doe het toch, want de anderen mogen er niets van merken. Toen dat eerste door een sluier als het ware werd afgeschermd, stond heel in de verte de Vrouwe. Zij zag er zo vriendelijk en lief uit. Maar ik vond het zo naar dat Zij zo ver weg stond. Zij sprak het eerste gedeelte achter elkaar, terwijl Zij mij aankeek. Ik dacht: als ik dat nu maar onthouden kan. En de Vrouwe begreep me, denk ik, want Zij glimlachte en zei het eerste gedeelte nogmaals achter elkaar voor. Toen knikte ik van ‘ja’ tegen Haar, dat ik het nu wist. Later heb ik, toen alles gebeurd was, het direct opgeschreven, zoals u gezien hebt. Toen richtte de Vrouwe zich op, keek voor zich heen en zei: “Maar. . .”, en begon te zeggen: “In alle rust ben Ik gekomen” enz. Maar terwijl Zij dat zei, ging Zij heel langzaam omhoog, steeds dieper en dieper. Pater, als u wist wat dat ogenblik voor mij betekende. Ik voelde: Zij gaat van mij heen. Ik strekte mijn handen uit en zei in mijzelf: Vrouwe, laat mij alstublieft hier niet alleen. Ik begon te huilen als een klein kind. Ik hoop dat u mij niet overdreven vindt, maar het was zo. Ik heb nog nooit zo gehuild. Pater, het was of er iemand die je heel en heel dierbaar was en die je heel erg liefhad, van mij weggerukt werd. Er begon bij mij van binnen iets te scheuren. O, vindt u het niet gek, ik moet het u vertellen, en kan het ook hopelijk aan u vertellen. Zij ging weg en terwijl Zij weg ging zei Zij: “Luister.” Zij kwam met Haar hoofd zo, alsof Zij zeggen wilde: huil niet, en zei: “Volg het licht.” Toen was Zij weg. En even stond het licht er nog, maar zoals ik u reeds vertelde: ook dat ging weg. U weet het verloop, hoe ik het zocht en naar de buitendeur ging, omdat daar het licht stond, de trap af en buiten op straat stond, op de hoek het licht zag en dat gevolgd ben. Ik hoorde de auto’s op de rijweg om mij heen suizen, maar het deerde mij niet. Het licht stond aan de overkant op mij te wachten. Ik volgde het weer en toen kwam ik op de plek aan de Wandelweg bij het, wat wij noemen, theehuisje. Daar op het hele terrein straalde het van licht en ik zocht daar op de grond, want de woorden klonken mij steeds in de oren: “Volg het licht.” En ineens kwam dan de Stem van omhoog: “Wat zoek je?” De rest weet u. Maar het is mij toch een behoefte het nogmaals te vertellen wat een prachtig gezicht dat was. In een stralende blauwe hemel stond Zij daar, omgeven van twee witte wolken, die de anderen die bij mij stonden niet gezien hebben, geloof ik. Toen Zij de woorden zei “Dit is de plaats...”, u weet het uit de tekst verder, ging Zij steeds hoger en dieper weg. En ineens kwam er een lichtende wolk over Haar heen en was Zij voor mijn ogen weggetrokken. Toen kreeg ik toch weer dat heel droevige moment terug. Maar direct stond daar op die plaats, en het leek mij dichter bij als ik er nu over nadenk, die grote Heilige Hostie. Het werd mij niet gezegd hoor, maar ik kreeg dat woord in mij. Pater, als u en anderen dit toch hadden mogen zien, zo iets geweldigs, zo iets groots en overweldigends, wat zou dat heerlijk zijn geweest. Nu denk ik bij het Communie gaan: ben ik wel waardig om zo iets groots te ontvangen? En bij de Consecratie denk ik: waarom niet de bazuinen laten schallen, want eerlijk het is de grootste keizer, de grootste koning, die daar komt verschijnen. Terwijl u en andere geestelijken de woorden uitspreken, weet u niet wat er werkelijk gebeurt. Hij is er met Zijn Godheid en Mensheid. De Mensheid alleen maar in dat stukje brood geloof ik om het ons gemakkelijk te maken, maar de Godheid die komt op datzelfde moment op het altaar, o ik ben er zo diep van overtuigd. En na de 31ste mei 1958 voel ik het elke dag zo dat Christus daar komt met al die heerlijkheid, zoals ik op de Wandelweg die Heilige Hostie zag. Maar helaas, de mensen zien het niet. Dat zal Zijn wil wel zijn. Maar het is jammer. Want heus het is het grote Wonder waar de Vrouwe over sprak. Pater, ik weet niet hoe ik u dit alles durf te schrijven. Maar ik werd vannacht al aangezet om het te doen. Ik kon niet slapen en kreeg deze gedachten allemaal in mij, nog beter als nu. Ik zit nu maar wat te stuntelen. Maar ik durfde de anderen door mijn opstaan niet storen, anders had ik vannacht u deze brief geschreven. Ik wil u zo graag laten weten hoe mooi en hoe, ja mijn woorden schieten te kort, maar ik hoop dat u mij begrijpt en het niet gek vindt dat ik mij zo laat gaan. Ik zou elke priester wel willen zeggen: weet toch wat u in handen hebt, weest toch blij en verheugd dat u alles hebt opgeofferd want het is niet vergeefs. Geloof me. Waren wij er allemaal maar meer van bewust wat er elke dag onder ons gebeurt: dat grote Wonder. Zeker, wij zijn mensen en dat weet de Heer ook en Hij wil ons geloof ik ook zo hebben, zoals wij zijn; maar wij zouden meer dankbaar zijn aan Hem, wij zouden meer het moment van de Heilige Mis beter beleven, wij zouden verheugd zijn en toch droevig, omdat wij Hem nu ook niet kunnen zien. Pater, het is zo gek, maar heel stil in mij heb ik een heimwee gekregen om dit alles nog eens terug te mogen zien, om Haar terug te zien en ook dat grote moment wat ik niet kan uitleggen terug te voelen. Maar hoe kan ik dat durven wensen? Nogmaals, ik kan er niet over uitgepraat en gedacht komen, over die twintig minuten op 31 mei 1958. Eén ding weet ik wel, dat het heengaan van deze aarde heus geen straf voor ons zal zijn. Wat is al dat gedraaf en gesuis om je heen dan ijdel, waar maak je je druk om. En daar wacht je zo iets groots. Wat is de Heer Jezus Christus toch geduldig en goed voor ons. Wat een oneindige liefde moet Hij hebben. Ik weet dat als je van iemand houdt je alles weer direct en spontaan kan vergeven en dat je er alles van kan hebben. Hoe enorm groot moet dan Zijn liefde voor ons zijn. Ik weet het echt niet, maar het is een en al liefde zou ik zeggen. En dat Hij maar elke dag zo op het altaar komt. En dan, zo’n stil misje met niks er omheen, een paar mensen die er nog met hun eigen zaakjes zitten en maar vragen, vragen om tijdelijke dingen. En Hij verschijnt daar midden onder ons. En wij voelen het niet eens als zo iets geweldigs. Een rinkel van de belletjes en wij stappen er weer over heen. Weg is alles. En wij zitten weer met ons dagelijks brood. Het moest met veel meer eerbied en werkelijk laat het met wat menselijk vertoon gaan, laat de bazuinen schallen, zoals ik meende het te horen in onze kamer met daarachterop prachtige hemelse muziek. Wij maken zoveel lawaai met de jazz, maar voor Hem is geen aankomst, zoals bij een koningin of koning nodig. Wat vreemd pater, dat ik u dit alles schrijf, maar het vliegt me uit de pen. Nogmaals, vind het niet raar. Maar ik ben opgelucht dit alles zo aan u te durven schrijven. En nu houd ik op, want ik heb u al genoeg bezig gehouden met mijn lange brief. De hartelijke groeten van mij. p.s. Eén ding wil ik nog vertellen. Toen ik de Vrouwe steeds hoger en dieper zag wegtrekken, kwam mij een ding nog in de gedachte: wat gelukkig, Zij neemt ons mee. Want Zij ging precies zo weg met schapen, wereldbol en kruis, zoals ik Haar altijd zag. 1. Op 24 juni 1959 wordt aan de zieners in een droom uitgelegd dat dit visioen een verbeelding is van het gebed van de Vrouwe. Zie Nawoord.

< VORIGE

VOLGENDE >

de Vrouwevan Alle Volkeren

Jaartallen

1945 1950 1946 1951 1947 1952 1948 1953 1949 1954 1955 1956 1957 1958 1959 en Nawoord Brieven